De gevolgen van het regeerakkoord van Rutte III

Met het nieuwe regeerakkoord komt er wederom een aanpassing in de wet- en regelgeving rondom het werken met ZZP’ers. Het kabinet wil dat opdrachtgevers via een webmodule voorafgaand aan een opdracht, kunnen bepalen of zij een ZZP’er kunnen inhuren voor een opdracht. Deze zogenaamde ‘opdrachtgeversverklaring’ vervangt dus de modelovereenkomsten uit de Wet DBA.

Naast de gewenste invoering van deze opdrachtgeversverklaring – die in de basis redelijk lijkt op de BGL, de aanvankelijk beoogde vervanger van de VAR verklaring – kondigde het nieuwe kabinet diverse maatregelen aan die effect hebben op de manier hoe organisaties hun behoefte aan flexibele arbeid kunnen invullen. Er moet volgens het kabinet “een nieuwe balans tussen flex en vast worden gevonden”.

Opdrachtgeversverklaring

De hele methodiek van modelovereenkomsten, ingevoerd met de Wet DBA, gaat plaats maken voor een zogenaamde opdrachtgeversverklaring. Het is de bedoeling dat opdrachtgevers via een webmodule een aantal vragen beantwoorden, om zo te controleren of een opdracht inderdaad op basis van zelfstandigheid kan worden uitgevoerd.

Het is de bedoeling dat deze opdrachtgeversverklaring vooraf duidelijkheid en zekerheid biedt bij de inhuur van ZZP’ers: deze biedt vooraf de zekerheid van vrijwaring van loonbelasting en premies werknemersverzekeringen (indien naar waarheid ingevuld). Ook wordt het onderdeel ‘gezagsverhouding’ – iets dat al jaren voor veel onduidelijkheid zorgt – door nieuwe wetgeving worden verduidelijkt. Hierbij zal de wet volgens het kabinet zo worden aangepast dat het bestaan van een gezagsverhouding voortaan meer wordt getoetst op materiële omstandigheden, in plaats van formele.

Overigens wordt een vergelijkbaar systeem van opdrachtgeversverklaringen al in het Verenigd Koninkrijk gebruikt, u kunt deze hier bekijken: https://www.gov.uk/guidance/check-employment-status-for-tax

Conclusie
Afhankelijk van de beslisboom die achter de webmodule zal hangen – het kabinet wil deze in samenwerking met het bedrijfsleven en brancheorganisaties vaststellen – kan dit ten opzichte van de Wet DBA een positieve ontwikkeling zijn. Immers, de opdrachtgeversverklaring biedt opdrachtgevers een vrijwaring en dus duidelijkheid. Omdat de beslisboom nog niet bepaald is, kunnen we hierover echter nog niet al te veel zeggen: daar zal de werkbaarheid van de opdrachtgeversverklaring namelijk sterk vanaf hangen. De huidige richtlijnen bieden in ieder geval reden tot optimisme.

 

Minimumtarief

Om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, wordt bepaald dat er altijd sprake is van een arbeidsovereenkomst bij een laag tarief in combinatie met een lange duur van de werkzaamheden of een laag tarief in combinatie met het uitvoeren van reguliere werkzaamheden.  Een laag tarief wordt gedefinieerd als een bedrag corresponderend met loonkosten tot 125% van het wettelijk minimum loon of met de laagste loonschalen in de CAO’s.

Het kabinet zal één tarief kiezen om voor de gehele markt de onderkant af te bakenen en op basis van de argumentatie zal dit tarief naar verwachting ergens tussen de 15 en 18 euro per uur komen te liggen. Het begrip ‘lange termijn’ wordt gesteld op langer dan drie maanden.

Conclusie
In de bouw en installatietechniek zal het minimumtarief geen obstakel vormen voor het inzetten van ZZP’ers, de tarieven liggen immers aanzienlijk hoger dan deze minimumtarieven. Er zijn echter zeker branches waarin dit gevolgen zal hebben, zoals bijvoorbeeld de logistieke sector.

Opt-out

Voor zelfstandig professionals die een uurtarief boven de 75 euro per uur hanteren (voorlopig bedrag), gaat de opdrachtgeversverklaring niet gelden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan:

Geen opdrachtgeversverklaring

  • Uurtarief > 75 euro + opdracht korter dan 1 jaar
  • Uurtarief > 75 euro + opdracht langer dan 1 jaar een geen reguliere bedrijfsactiviteiten

Wel opdrachtgeversverklaring

  • Uurtarief > 75 euro + opdracht langer dan 1 jaar en wel reguliere bedrijfsactiviteiten

Conclusie
Het is positief dat er voor deze groep van kaderpersoneel, interim-managers, ICT’-er, juristen en dergelijke specialisten duidelijkheid komt en dat zij de ruimte krijgen om te ondernemen. Deze groep is met de invoering van de Wet DBA namelijk hard geraakt en hen is op grote schaal – vooral bij grotere organisaties – de deur gewezen door de onduidelijkheid die opdrachtgevers ervaarden bij de Wet DBA. Dit overigens los van de vraag of dit terecht is.  [/vc_column_text]

Rechtspositie van ZZP’ers in het Burgerlijk Wetboek

Het kabinet wil volgens het regeerakkoord gaan verkennen of en hoe zij zelfstandig ondernemerschap een eigen positie in het arbeidsrecht kan geven. Dit zou middels de invoering van een ondernemersovereenkomst moeten geschieden.

Conclusie
Het is nog onduidelijk hoe zich dit zal verhouden tot de opdrachtgeversverklaring en het is in dit stadium te vroeg om hier conclusies aan te verbinden. Feit is dat de arbeidswetgeving in Nederland moet worden aangepast aan de huidige tijd. Dit kan worden gezien als een kleine stap in die richting.

Fiscale maatregelen zelfstandigen

Ook op fiscaal gebied gaat er voor ZZP’ers het een en ander veranderen:

  • Voor zelfstandigen met een BV wordt de vennootschapsbelasting verlaagd;
  • Bij de invoering van de ‘vlaktaks’ zal de zelfstandigenaftrek worden aangepast;
  • Er zal geen verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering komen.

Conclusie
Deze maatregelen zullen naar verwachting geen grote impact hebben. De belastingdruk op ZZP’ers met een eenmanszaak blijft nagenoeg gelijk. Mogelijk zullen meer zelfstandigen overstappen op een BV.

 

Payrollen en uitzenden

Het kabinet gaat payrollconstructies aan banden leggen. Payrolling blijft wel mogelijk, echter wordt dit zo vormgegeven dat het een instrument is voor het ontzorgen van werkgevers en niet om voordelen te behalen op arbeidsvoorwaarden.

Er zal een wetsvoorstel worden ingediend waarin het soepeler arbeidsrechtelijk regime van de uitzendovereenkomst buiten toepassing wordt verklaard, werknemers qua (primaire en secundaire) arbeidsvoorwaarden ten minste gelijk moeten worden behandeld met werknemers bij de inlener en de definitie van de uitzendovereenkomst ongemoeid blijft.

Daarbij wil het kabinet voorkomen dat bij nulurencontracten sprake is van permanente beschikbaarheid door de werknemer als de aard van de werkzaamheden dat niet vereist: dit belemmert de werknemer namelijk is het aangaan van andere nulurencontracten.

Conclusie
In de uitzendbranche zullen deze maatregelen niet erg veel gevolgen hebben. Dit aangezien veel uitzenders (in ieder geval de uitzenders die zijn aangesloten bij brancheorganisaties NBBU en ABU) reeds de zogenaamde inlenersbeloning hanteren, waardoor loon en de vergoeding van de uitzendkracht (en ook de payrollkracht) reeds gelijk is aan het loon van de werknemer die in dienst is bij de inlener. Dit geldt overigens dus ook voor medewerkers die extern op de payroll staan, echter zullen de doelstellingen van het nieuwe kabinet in de payrollbranche waarschijnlijk wel het nodige stof doen opwaaien. Hoe dan ook, deze maatregelen hebben geen invloed op het werken met ZZP’ers.

 

Ketenbepaling en overige maatregelen

Als gevolg van de doelstelling om een nieuwe balans tussen ‘vast-en-flex’ te creëren, komt het nieuwe kabinet met een aantal maatregelen die het werkgeverschap aantrekkelijk zouden moeten maken:

  • Versoepeling ontslagrecht;
  • Meer balans in de transitievergoeding;
  • Ketenbepaling wordt aangepast: werkgevers hoeven pas weer na drie jaar een vast contract aan te bieden in plaats van na twee jaar;
  • Werkgevers kunnen langere proeftijden afspreken;
  • Loondoorbetaling bij ziekte wordt voor kleine werkgevers (minder dan 25 personen) teruggebracht van 2 jaar naar 1 jaar.